Dag 52 Woensdag 21-6 Santiago -> Negreira

Wanneer kwam ik ook al weer aan in Santiago? De 19de juni… Och! Het was dus maar één volle dag dat we hernieuwd kennismaakten in Santiago de Compostella. Het onbegrepen goud nog maar één dag laten rijpen toen we op de eerste dag van de zomer vroeg opstonden om te gaan lopen naar Fisterra. Nou ja… vroeg. We waren rond een uur of half 7 op pad. Dat is best laat voor pelgrims.

Zonder ontbijt. I was learning the pilgrims ways. Eerst een stuk lopen en dan kom je iets tegen waar je koffie kunt drinken.

We ontmoetten een hond. Another pilgrims way: “Je mag niet zorgen dat honden je volgen want dan raken ze verdwaald.” Lucas had het nog niet uitgesproken of de hond ging vóór ons lopen. Steeds even stil staan en naar ons kijken. En dan weer doorlopen. Ze nam ook alle goeie afslagen. Er liep een vrouw àchter ons, waardoor we dachten dat de hond van haar moest zijn. Het is leuk, om dat soort raadseltjes te hebben. Maar toen we de vrouw spraken, bleek de hond niet van haar. Grappig genoeg was daarna de hond niet meer onze gids, maar ging hij bij haar horen. We verloren beide uit het zicht.

En juist toen we toch wel trek kregen in koffie, zagen we een vriendelijke wegwijzer. We werden het bos in gestuurd, waar iemand z’n auto op een open plek had gezet, autoradio gezellig aan, een provisorisch tafeltje gemaakt, wat krukjes rondgestrooid. We vielen qua muziek nèt in Under the bridge van de Red Hot Chili Peppers en ik wist dat we de beginregel gemist hadden: “Sometimes I feel like I don’t have a partner” was al geweest. Het was nog niet eens half 10 op de eerste dag van de zomer.

Ach, wat maakten we nog mee, deze eerste dag lopen naar Negreira. Als ik de foto’s zie, zie ik plaatjes die ik veel later in onze tocht had bedacht.

En we liepen verkeerd. Een klein stukje maar, maar als je loopt is een klein stukje en weer terug al gauw een groter stukje. Weer was er een hond, waardoor we toch blij waren dat we verkeerd gelopen waren. Deze leek namelijk op Woody, een hond waarvan in de familie verhalen gaan: “Weten jullie nog van Lucas en Woody!” Hoe dol die 2 op elkaar waren. Als Lucas vroeger bij z’n broer op bezoek kwam, konden ze dat zien aan hoe blij Woody klaar ging staan.

En wat ik nog wel weet van de dag is hoe heet het was. En hoe het lopen een kadans maakte. Hoe zwaar m’n rugzak werd. En hoe ik een beeld had van hoe lopen moest. Dat het er moeiteloos uit moest zien. Met een soort arbotechnische rechte rug, want daar was de rugzak tenslotte voor ontworpen: de juiste steun op de heupen, de juiste voeging naar de rug. Zodat je comfortabel zou blijven. Armen losjes zwaaiend, voeten netjes afrollend. Alsof de gemaakte kilometers helemaal nergens in gingen zitten.

Maar m’n bovenrug was killing me en m’n enkels waren sufgebeukt. M’n heupen droegen gehoorzaam maar scharnierden moeizaam. Lucas liep een eind vóór me. Hij had me de dag er voor verklaard dat hij zich nergens meer voor ging schamen en ik realiseerde me dat ik me zelfs schaamde dat ik m’n ledematen een passende beweging wilde laten maken om m’n pijnlijke plekken te ontlasten.

Ik wist nog uit de boeken van Castaneda een manier van lopen, the gait of power, waarvan ik had onthouden dat het belangrijk was om met lege handen te lopen, vingers ietsje gekromd, alsof je je daarmee kan vasthouden aan “de lijnen van de wereld”. Dus vooruit. Iets meer swing in de schouders, de handen bijna letterlijk de lijnen van de wereld gebruikend als trapleuning om de weg te bestijgen. M’n voeten gingen een soort verende beweging krijgen. Op m’n tenen liep ik nu eerder,  niks netjes afronden. Ik kreeg er een vaartje van.

Voor de geestelijke ondersteuning greep ik een mantra uit m’n mentale zolderkast. Eentje waar ik op m’n verjaardag ontzettend veel plezier mee had gehad, omdat hij bij elke nieuwe visite weer losbarstte aan m’n keukentafel.  “I am the light of the soul. I am bountiful. I am beautiful. I am bliss. I am. I am.” Eerst gewoon maar stil, maar naarmate de vering in m’n voeten me voortdreven tot een milde looppas, zong ik hem hardop. Er hoorden nog armgebaren bij ook. Dus ik liep te zwaaien met m’n armen – wat een zegen was voor m’n bovenrug – en te zingen en in looppas te zijn.

Ik had des te meer plezier, omdat Lucas verteld had dat hij iemand was tegengekomen die de camino hard lopend deed en ik herken de krachten van jaloezie. Ik wilde óók zijn ontzag en had niet ingeschat dat ik er toe in staat. Ik liep Lucas zó voorbij. Hij riep me nog achterna dat ik moest oppassen voor blessures. Maar ik wist zeker: de verrassende opbouw van deze beweging had me zó verleid, dat ik nergens bang voor hoefde te zijn. Nou een beetje. Nu ik voorop liep, merkte ik hoe zichtbaar ik was met m’n rare bewegingen. Dus ik schakelde over op iets minder nadruk in m’n bewegingen en droeg met voorzichtigen overtuiging m’n loopje, dat me zo’n plezierige schaamte gaf.

Dat nam niet weg dat ik moe werd. Als we de hostel van de gemeente wilden bereiken, moesten we nog helemaal door Negreira heen. We liepen langs een herberg, die er wel aardig uitzag, en gingen even naar de supermarkt voor … sinaasappels en water, vermoed ik. Ik kon eigenlijk niets meer. Niet overleggen wat we moesten doen, niet weten waar ik heen moest bewegen. Lucas keek het zo eens aan, stuurde me naar buiten om op een muurtje te wachten tot hij klaar was en wist raad toen hij weer buiten kwam: we gingen naar de herberg die er wel aardig uitzag. Lua heette die. De maan. Voor €12,- per nacht.

Ook hier al een soort van hippiesfeer. We werden ontvangen door een aardige mevrouw, die ons naar de slaapzaal verwees. Een slaapzaal waarvan de muren beschreven en betekend waren door vele pelgrims vóór ons. We namen het achterste bed, waar iemand voortvarend een geometrisch teken had opgebouwd, dat ik kende dat als “the flower of life”. It was a work in progress. Het deed me denken aan Marius, die me streeploos had leren ramenlappen met oude kranten en glassex. Hier zaten we goed.

Toen we terugkwamen in de huiskamer bleek de aardige mevrouw verdwenen. Voor de pelgrims die aankwamen waren wij de wegwijzers: daar zet je je schoenen, daar is de slaapzaal. Een eervolle rol die makkelijk voor contact zorgt. Er was een Nederlands meisje met een Amerikaanse jongen, die te lang onbeschermd in de zon had gelopen. Hij was er hangerig en misselijk aan toe. Zij vroeg ons of we even op hem konden letten. Fijn om zo vaderig en moederig te worden aangesteld. Ik kon het zelfs niet laten om hem te vragen of ik even iets mocht doen aan z’n hoofd en schouders.

Dit bericht is geplaatst in Pelgrimstocht. Bookmark de permalink.