Dag 53 Donderdag 22-6 Negreira -> Nieuw Huis

Dat was onze eerste etappe samen. Bij het weggaan de volgende ochtend waren we de laatsten. Half 7 bleek onze tijd. We waren nog niet lang op weg toen we getroffen waren door een beeld. Een beeld van een vertrekkende vader, een jongetje dat hem nog vasthoudt, maar met z’n voeten aan huis gebonden is. We waren niet de enigen die er naar stonden te kijken. Er was een vrouw, die kennelijk veel wist van emigratiegolven, die hier geweest waren, vanwege de armoede. En die nu wéér actueel waren, door nieuwe redenen. “They have to learn new languages.” zei ze, over de Spanjaarden die zich niet zo vanzelfsprekend in het Engels lijken uit te drukken.

“They have to learn new languages.” Daar gingen we mee op pad.

We kregen 2 parallelle routes aangeboden naar Fisterra. We kozen degene langs een lieflijk beekje. Zo fris en mooi en het leek met ons te praten. Daar gingen de gesprekken over. Hoe je dingen verstaat als je er van uit gaat dat het “sentient beings” zijn. Wezens met bewustzijn. Hoe het ene beekje toch anders voelt dan het andere. Hoe je planten zou kunnen verstaan.

Het ging ons opvallen dat we al een tijdje geen wegwijzers tegen waren gekomen. Maar overmoedig vonden we het niet erg te verdwalen. Omdat we het beekje hadden. We hadden vertrouwen dat we er wel zouden komen.

Aangestoken door de overmoed, sneed ik een onderwerp aan, waarvan ik nieuwsgierig was hoe Lucas er nu tegenaan keek, met zijn camino in de benen en de ontspanning in onze communicatie. We konden nu overal zo nieuw naar kijken. Ik wilde weten wat dat ons zou brengen.

Daar moet ik een kleine tijdreis in onze relatie voor maken. Toen ik verliefd werd op Lucas en we wat met elkaar kregen, ben ik de eerste 3 jaar van onze relatie volkomen ondergedompeld geweest in hem. Ik deed een opleiding psychiatrische verpleegkunde, maar als ik terugkijk naar die tijd zie ik bijna alleen Lucas. Hoe ik zijn naam schreef in de kantlijn van m’n aantekeningen. Hoe ik aan een verpleegstudie werkte, terwijl hij lag te slapen in dezelfde kamer. Hoe ik me kon verliezen in naar hem kijken omdat ik hem zo ontzettend mooi vond. Hoe we vrejen, uitvonden hoe je hangop kon maken, vrejen, huizen verbouwden, vrejen, bedden timmerden. Alsof ik m’n leven lang honger had gehad en nu passend eten had gevonden.

Na die eerste 3 jaar had ik eindelijk een bodem in de maag. Ik begon een beetje vaste grond onder de voeten te krijgen en kon van daaruit om me heen kijken. Hop! Meteen dienden zich nieuwe liefdes aan. Die ene, ach… die leek slechts vleugje betovering – een milde obsessie – met natuurlijk wel z’n eigen voedingswaarde. Maar die andere… ai.. die leek qua diepte dezelfde starthoeveelheid liefde te wekken als bij Lucas. De eerste die me deed beseffen: ja, dat is natuurlijk wel een lekker vers nieuw verliefd gevoel, maar dan ben ik over 3 jaar weer aan de volgende toe. Er was geen twijfel, of deze liefde nu beter voor me zou zijn dan Lucas. Meer een herinnering aan de hoeveelheid liefde waar ik met Lucas mee begonnen was.

Het was een collega van het werk en toen ik niet meer op die afdeling werkte, zag ik hem nooit meer. Hij leek wel van een andere wereld geworden. Dat werd nog benadrukt toen ik jaren later met Lucas en, inmiddels, de kinderen op een camping in Luxemburg stond en andere collega’s van die afdeling tegenover ons stonden en zeiden dat deze liefde-van-een-andere-wereld daar ook was. Ik had een paar dagen daarvóór iemand op de rug gezien, toen ik het toiletgebouw uitliep, waarvoor ik de pas in had gehouden, maar toch weer door was gelopen en realiseerde me dat ik hèm toen had gezien. Ik heb de resterende dagen dat we daar waren naar hem uitgekeken, maar niet gevonden. Niet in staat om de grens naar de andere wereld te overbruggen.

Dus toen hij me weer eens in gedachten kwam, al weer jaren later – jaren waarin ik had durven trouwen met Lucas om  te weten wat het betekent om  “ja” te gaan zeggen, waar ik alleen maar “nee” placht te weten –  en ik hem vond op Facebook, dacht ik dat ik eindelijk rijp was om de 2 werelden samen te voegen. De “ja”-wereld en de “nee”-wereld. Dat was de theorie. Het was weer heel makkelijk om m’n liefde voor deze man óók weer te weten. Iets in me rustte daar van uit.

Dus ik vocht er voor, om dat deze keer te mogen behouden. Om beide werelden te kunnen behouden. Geen liefde meer te moeten ontkennen om een andere liefde te laten bloeien. Inmiddels wist ik ook dat ik gekozen had. Dat Lucas m’n man was en dat het vrijen bij hem hoorde. Maar deze liefde had me ook iets te vertellen. Ik wist niet precies wat. Maar ik wist wel dat ik in de wereld van deze andere man nog iets had liggen.

Ik had gezocht en alles wat ik vond had ik geprobeerd mee naar huis te nemen. Vooral dat gevoel van uitrusten staat me groot bij, uitrusten doordat een verloren liefde plek in de wereld kreeg.  Uiteindelijk was het uitrusten voorbij en moesten we weer aan de bak, de verloren liefde en ik. Hij was geloof ik al eerder weg gegaan dan ik. En op het moment dat ik me nog wilde wentelen in de ontspanning van de tijden van de eerste hereniging, maakte hij me duidelijk dat ik het aan het verzieken was. “In één klap genezen.” realiseerde ik me. Hij leek weer terug naar zijn eigen wereld. En aan mij was de vraag of dat nu een andere wereld was dan de mijne, of dat ik nu echt m’n eigen wereld had uitgebreid.

Maar zo helder als dit alles in mijn hoofd was geordend, voelen zulke dingen in een relatie niet, natuurlijk. Het was een gebied waarin emoties en lelijke vermoedens van m’n beweegredenen de gebeurtenissen versluierden. Dus spraken Lucas en ik er spaarzaam over in gesprekken die gauw beëindigd werden als het te gevoelig werd. En toen ik er nu naar vroeg, na het pad van het vriendelijke verfrissende beekje, leek hij er klaar mee. Hij had er gedachten aan gewijd, al lopend op de camino en zich gerealiseerd dat dat “mijn ding” was, mijn camino.

Maar hoe helder dát dan weer klonk, het deed niets voor de gevoeligheid van dit gebied . We praatten verder, schoorvoetend, verder verdwalend, zoekend naar de grond onder onze woorden. Waar mijn camino en zijn camino weer één weg zouden kunnen worden. We gingen een bocht om en ik schrok van een hond, die z’n terrein luidruchtig moest verdedigen. “Ah” riep Lucas naar de hond “Je bent gewoon lui! Je had eerder aan het werk gemoeten.”

De weg liep schuin in een bocht omhoog, met een dorpje in de hoogte van de ronding. Een dorpje waarvan we hoopten dat er een naambordje te vinden was. Want de hitte en de vermoeidheid deden het verdwalen minder comfortabel maken. Wat had het dan betekend, mijn verleiding tot liefde voor een andere man? Hoe raakte het ons beide en niet alleen mij?

Uiteindelijk viel dit woord: bedreiging. Hoe Lucas zich bedreigd had gevoeld door deze relatie. En hoe ik m’n liefde niet wilde laten bedreigen door het bedreigd voelen van Lucas. Hoe er überhaupt verhalen over bedreiging waren, ook in het leven van m’n verloren liefde. Dáár was het gemeenschappelijke pad.

De volgende hond was minder angstaanjagend. “Deze kent z’n erf” erkende Lucas hem, langslopend. We liepen over de hete weg het dorpje in. Geen aanknopingspunten voor waar we waren. Een kerkje, straatjes. En gewoon weer dóór.

Maar buiten het dorpje kwam ons een man tegemoet rijden en stopte. Hij had ons als pelgrims herkend en wees ons een afslag. Daarna nog meer aanwijzingen, waarvan we hoopten dat we het begrepen hadden. Op het volgende punt troffen we een vrouw op een tractor, die ons bemoedigend door verwees. We kwamen weer ergens.

Ons looptempo begon ook weer te verschillen. M’n rugzak werd weer zwaar, m’n enkels beurs, m’n heupen stroef. Ik zocht m’n “gait of power” terug – de verende voeten, de opluchting in de schouders door de zwaaiende armen – het leek nergens op.

Wat wèl hielp deze keer was krom lopen, zodat m’n rugzak in z’n geheel op m’n horizontale rug kwam te liggen, en daarbij m’n benen naar voren schoppen. M’n armen bungelden er dan een beetje slordig bij. Ik voelde me de klokkenluider van de Notre Dame. Waardoor ik allerlei variaties ging uitvinden van mank lopen. Een huppeltje, een slepend been.

Door alle houdingen die me enigszins verlichting brachten, leek ik op iemand met een gebrek. Ik had ook m’n bril afgedaan, vanwege het wasemen van m’n zweethoofd. Elke stap die ik zette op de weg van vandaag maakte het me duidelijk: ik heb een handicap.

Èn ik liep een pelgrimsroute. Ik was een echte officiële pelgrim, doordat Lucas een pelgrimspaspoort voor me geregeld had. Dus vond ik het nu ook tijd worden om de tocht aan iets te wijden. Daar had ik me eigenlijk nog niet serieus genoeg aan gewijd. Maar nu wist ik dat ik hem liep ter genezing van m’n gebrek.   Ik wou genezen!

Ik had dat zinnetje al eerder in m’n hoofd gehad. Toen ik m’n handen voorzichtig op iemands nek legde, omdat ze pijn had. Niet aan de oppervlakte, waar m’n massagetechnieken wel raad mee wisten, maar ergens diep van binnen. En toen ik, onhandig en nieuwsgierig naar waar die plek dan te voelen zou zijn, haar nek onder m’n vingertoppen voelde, bleek dàt allerlei opluchtende innerlijke beweging te veroorzaken. “Ik wil genezen” had ik toen ook uit m’n borst voelen opwellen, als een actief vermogen. Maar nu, nu verlangde ik innig naar genezing. Welke genezing dan? De genezing van m’n ogen, wist ik. Dat was een wens van lang geleden en ik was verbaasd dat ik hem ook hier weer tegenkwam.

En ik wist ook hoe. Ik ging het Lucas vragen.

Sometimes I feel like I do have a partner. Ik ging het Lucas vragen. Ik heb namelijk een theorie over mannen en vrouwen. Over hoe het kan dat er een idee bestaat over dat vrouwen minderwaardig zijn dan mannen, minder gewaardeerd worden. Ik bedoel: als het met redelijk praten en pogingen om oneerlijkheid recht te trekken niet automatisch verholpen is, moet er iets natuurwetterigs in zitten. En toen ik ooit bezig was met de wereld onder te verdelen in yin en in yang, in mannelijk en vrouwelijk, zag ik dit verschijnsel: dat het nu eenmaal zo is in het leven dat je vorm en inhoud hebt. Waarbij de vorm eerst gezien wordt en je voor de inhoud veel meer moeite moet doen. Dat het zichtbare heel makkelijk de indruk geeft dat je daarmee de onzichtbare inhoud kent, maar dat je om de werkelijke inhoud te kennen, veel meer moeite moet doen.

Dus toen ik ging trouwen en de vrouw werd van een man, leek het me logisch dat het mijn taak was geworden de inhoud zichtbaar te maken van deze man. Dus nu ik dit nieuwe genezingsverlangen en misschien zelfs genezingsvermogen ineens gevonden had, wist ik zeker dat Lucas “het” ook had. Ik was helemaal blij dat ik dat ineens in hem kon zien.

Na de lange verdwaaldag waren we toe aan een slaapplaats. Ons trouwe boekje met slaappictogrammetjes langs de route was er wat vaag over. Er zou iets dichtbij kunnen zijn, maar trefzekerder was het bij het eerstvolgende dorp dat nog een paar kilometer ver was. We keken op een lange weg uit, waar we 2 of 3 huizen aan zagen en die verder de komende kilometers niets beloofde.

Aarzelend liepen we op het eerste huis af. Het zag er uit alsof het gloednieuw was en nog niet bewoond. Tot onze verbazing was de deur open en konden we naar binnen. Beneden een grote zaal. Matrassen op de grond. Een minimaal keukentje dat niet ingericht was. Maar duidelijk wel een verblijfplaats voor pelgrims, door het boxje t.b.v. de donativo’s – de vrijwillige bijdrage voor gebruik van het huis.

Toen we naar boven liepen troffen we een schatkamertje: een aparte slaapplek voor 2 personen! Er waren 2 enorme douches, die eigenlijk allebei nog niet af waren, maar waar de ene in ieder geval wel te gebruiken was. We werden steeds blijer van dit ongelofelijke huis, dat helemaal alleen voor ons leek te zijn. Geen spoor van een beheerder. En we waren zo overtuigd van de verrassing van deze ontdekking, dat we dachten dat geen enkele andere pelgrim deze plek zou kunnen vinden.

We installeerden ons ruim in onze eigen kamer. Ik ging douchen en sloeg spontaan aan het zingen. Wat een prachtige akoestiek! Deze douche vroeg gewoon om zingen. Zelfs Lucas, die ik nog niet eerder had betrapt op zingen onder de douche, hoorde ik even later door het huis schallen. Schoongespoeld en innig tevreden gingen we tegen elkaar aan liggen op onze bijeengeschoven matrassen, plannen maken voor het avondeten.

Plotseling werd de deur opengedaan en waren we de teleurstelling voor een Duits-sprekende vrouw, die had gehoopt dat ze de privé-kamer kon gebruiken. Op haar heenweg naar Fisterra had ze dit huis gevonden en toen ook genoten van het kamertje apart en ze had zich werkelijk verheugd  dat hij weer voor haar bestemd was. Enigszins betrapt maar met het luxueuze gevoel dat wij hier goed lagen, hebben we haar verhaal aangehoord en het volhartig aangenomen dat ze het ons gunde. Er kwamen warempel nog 3 pelgrims. We hoorden er eentje zingen onder de douche.

De Duits-sprekende dame wist dat er ergens boodschappen te doen waren, een stukje terug. Dat was gewoon een woonhuis, waar je aan moest bellen om te zeggen dat je iets wilde kopen. Dan werd een groot rolluik omhoog gedaan en werden de sinaasappels, koude biertjes en andere etenswaren zichtbaar. Èn we troffen een restaurantje voor de avond.

Terug in ons huis ging het gebeuren: Lucas ging z’n handen op m’n ogen leggen. M’n verwachtingen waren hoog gespannen en de uitnodiging voor de teleurstelling dus groot. Ik voelde niks in m’n ogen en ik verlangde een directer contact. Z’n handen rustten op m’n voorhoofd en wangen, maar niets raakte m’n ogen. Hoewel de rust heel aangenaam was, vlamde het me door de gedachten: “Je mag ze best aanraken hoor!” Maar ik hield me stil.

Pas toen hij klaar was kon ik het niet meer houden: “Je mag ze best aanraken hoor!” Hij zei dat hij daar deze keer niet de neiging toe had, dat het een andere keer wel weer anders kon zijn, maar nu ging het zo. Dat vind ik het meest betrouwbare dat ik ken: als iemand blijft staan achter wat hij gedaan heeft, al had ik het nog zo anders gewild.

Dat was één. We genoten op diverse andere manieren van onze privévertrekken en de volgende dag gingen we weer op weg.

Dit bericht is geplaatst in Pelgrimstocht. Bookmark de permalink.